Honderd jaar geleden was huispersoneel nog heel gewoon | juni 1921

100_jaar_geleden_huispersoneel_1.jpg

Honderd jaar geleden was het in gegoede kringen heel gewoon om inwonend huispersoneel te hebben. Rond 1920 waren ruim tweehonderdduizend meisjes en vrouwen [1] werkzaam in de huishouding. Een groot deel van de vrouwelijke beroepsbevolking van Nederland werkte dus in andermans huishouding. In de toenmalige standenmaatschappij waren de rolpatronen voor vrouwen vrij standaard. Als vrouw van stand – al dan niet gehuwd – had je huispersoneel en hoefde je niet bezig te houden met zo iets ordinairs als het huis schoon te maken, laat staan zelf de was te doen. Was je als meisje daarentegen ‘voor een dubbeltje geboren ’ dan was na de lagere school de kost verdienen in een ‘dienstje’ het normale vooruitzicht.

In dorpen op het platteland was het vrij gebruikelijk dat een baantje als dienstbode via ouders of bekenden geregeld werd. In de steden daarentegen was het adverteren van een vacature meer gebruikelijk. Zo staat in ‘De Graafschap-bode’ van 28 juni 1921 een advertentie van ‘Mevr. SCHOTEL, Villa Sparwoude te Voorburg’ [2] waarin gevraagd wordt om ‘een flinke Dienstbode, zelfstandig kunnende werken’.

Een paar zaken vallen op in deze advertentie: 1) Mevrouw Schotel uit Voorburg adverteert in een krant die in de Gelderse Achterhoek gepubliceerd wordt, 2) Er wordt geen loonbedrag genoemd maar een paar vergelijkbare advertenties op dezelfde pagina van ‘De Graafschap-bode’ doen dat wel.

Naar hedendaagse maatstaven zijn dat twee alarmbellen voor iemand die op zoek is naar werk. Waarom adverteerde iemand uit Voorburg in de Achterhoek om een dienstbode te vinden? Waarom werd er niets gezegd over het geboden loon en andere voorwaarden? Betekende het dat de reputatie van het huishouden zodanig was dat het in de regio Den Haag gewoon niet lukte om iemand te vinden?

Een baantje als dienstbode betekende meestal hard werken voor een karig loon. Een jaarloon van ƒ 250 à ƒ 300 voor een 6-daagse werkweek met dagen van 10-uur of meer was vrij normaal. Vergeleken met ‘90 cent per uur’ voor een semi-geschoolde arbeider als een schildersknecht is dat jaarloon nogal schamel. Voor inwonend personeel waren kost en inwoning dan wel gratis, maar inclusief de kost en inwoning was het effectieve uurloon van een dienstbode pakweg twintig cent.

Voor de omgang tussen de vrouw des huizes en het huispersoneel bestonden uitgebreide handleidingen. Zo staan in de 12e druk (1957) van het boek ‘Hoe hoort het eigenlijk?’ van Amy Groskamp-ten Have nog uitgebreide aanwijzingen over taakverdeling tussen het eerste, het tweede en het derde meisje. Inclusief richtlijnen voor de verdeling van fooien die door diner- of logeergasten werden gegeven. Wat betreft secundaire arbeidsvoorwaarden en verdere informatie over de werkomstandigheden van inwonend huispersoneel is het boek ‘Leven op stand 1890 - 1940’ van Ileen Montijn een mooie bron [3]. Zo blijkt dat in gunstige gevallen de fooien bijna een verdubbeling van het loon konden bedragen. Montijn geeft ook gedetailleerde werklijsten die elke week uitgevoerd moesten worden. Ook verhult Montijn niet dat bij de secundaire arbeidsvoorwaarden het moeten doorstaan van de seksuele avances van de heer of zoon des huizes vrij algemeenwas. In het huidige ‘Me Too’ tijdperk lijkt dat misschien ondenkbaar, maar honderd jaar geleden was het helaas vrij gebruikelijk.

Of de advertentie van ‘Mevr. Schotel (...) te Voorburg’ in een Gelderse krant voor ‘een flinke Dienstbode zelfstandig kunnende werken’ ook een dergelijke situatie als achtergrond had zullen we wel nooit te weten komen.

[1] https://nl.wikipedia.org/wiki/Dienstbode

[2] In een advertentie in de Haagsche Courant van 4 Juli 1925 waarin de veiling van de ‘groote luxueuse Villa “Sparwoude” met Tuin’ wordt aangekondigd staat ook het adres: Achterweg No. 164. Tegenwoordig is dat Parkweg 162.

[3] https://www.dbnl.org/tekst/mont023leve01_01/mont023leve01_01_0009.php

[3] htps://www.dbnl.org/tekst/mont023leve01_01/mont023leve01_01_0009.php