Naam | Geboorteplaats | Geboortedatum | Overleden | Datum overlijden | Leeftijd | |||||
Mathilde Cohen-Spier | Rees (Dld) | 27-05-1869 | Sobibor | 9-4-1943 | 73 | |||||
Jacob Joseph Cohen | Arnhem | 08-11-1893 | Sobibor | 11-6-1943 | 49 | |||||
Elisabeth Cohen-Frank | Den Haag | 07-04-1880 | Sobibor | 11-6-1943 | 63 | |||||
Stella Cohen | Arnhem | 15-5-1902 | Sobibor | 9-4-1943 | 40 |
Mathilde Cohen-Spier was weduwe van Elibartus Johannes Asser Jacob Cohen waarmee ze in 1892 te Rees (bij Düsseldorf) was getrouwd. Na hun trouwen zijn zij in Arnhem gaan wonen. Elibartus was bij zijn trouwen decoratieschilder.
Het echtpaar kreeg drie kinderen: Jacob Joseph (Jaap genoemd), Fritz Bart en Stella.
Jaap Cohen is kort na het overlijden van vader Elibartus naar Den Haag verhuisd, waar hij in 1928 trouwde met de ruim 13 jaar oudere in Den Haag geboren Elisabeth Frank. Elisabeth was een uitstekende dieet-kookster en een goede naaister-borduurster. Daarnaast was zij drogist-assistente, hetgeen goed van pas kwam in de zaak van haar man Jaap. In Den Haag werd Jaap drogist, net als zijn vader. Hij had zijn winkel in de Korte Houtstraat 8.
De rest van het gezin, moeder Mathilde, Fritz Bart en Stella, verhuisde in 1929 naar Den Haag. Moeder Mathilde Cohen vestigde zich met haar ongehuwde dochter Stella, die apothekersassistente was, in de Joan Maetsuyckerstraat 32 in Den Haag.
Zoon Fritz Bart was ook drogist en woonde, net als zijn moeder en zus, in het Haagse Bezuidenhout. Hij is in oktober 1942 als eerste van het gezin naar Westerbork gestuurd en in Auschwitz vermoord. Fritz Bart was getrouwd met een niet-Joodse vrouw. Zij heeft de oorlog overleefd.
Zoals vele Joodse bewoners van Den Haag, en vooral uit het Bezuidenhout, is de familie Cohen, bestaande uit Mathilde, Jaap, Elisabeth en Stella, in de loop van 1942 uit hun woningen verdreven.
Joden mochten vanaf medio 1942 zelfs niet meer in het centrum van Den Haag, waaronder ook de Korte Houtstraat viel, komen. Het leven voor Jaap en Elizabeth in de Korte Houtstraat was dus onmogelijk geworden.
Ze vonden een onderkomen op de Koningin Wilhelminalaan 518, destijds omgedoopt tot Adm. De Ruyterlaan 518. Dit adres wordt vermeld op de registratiekaarten van de Joodse Raad. Deze kaarten maken ook duidelijk dat moeder Mathilde en haar dochter Stella op 2 april 1943 naar Westerbork zijn gebracht en op 6 april 1943 op transport zijn gesteld naar Sobibor. Na aankomst daar zijn zij direct vergast.
Het echtpaar Jaap en Elisabeth Cohen had een tijdelijke vrijstelling van deportatie, vanwege het belang van hun functie op het medisch-verzorgende vlak. Niettemin beval de hoogste Duitse politiechef Rauter in april 1943 een snelle verwijdering van alle Joden uit Den Haag, omdat hij hun woningen nodig had voor de Scheveningse evacués in verband met de bouw van de Atlantik Wall. Per 23 april 1943 moesten alle Joden uit het westen van het land (m.u.v. A’dam) weg zijn.
Één dag eerder, op 22 april 1943 vertrok de laatste trein vanuit Staatsspoor naar Vught en stopte ook in Voorburg, waar Jaap en Elisabeth zullen zijn ingestapt. Kaartjes à f 2,90 per persoon en huissleutels inleveren. Vanuit Vught is het echtpaar Cohen op 7 juni 1943 met het beruchte Kindertransport naar Westerbork getransporteerd. Na één nacht Westerbork ging de trein verder naar Sobibor, waar Jaap en Elisabeth op 11 juni 1943 zijn vergast.